Marcello!

Marcello!

In weinig huizen waar ik kom hangen posters. Misschien omdat de meeste van mijn vrienden dertigers zijn. Posters aan de muur is toch meer iets voor…een echt jonge leeftijd. Zo rond begin middelbare school. Althans, toen begon het bij mij. En het duurde niet lang of zo’n beetje alle muren van mijn (geel geverfde) kamer waren bedekt. Sporters, halfnaakte modellen en aliens die wiet rookten; dat waren de belangrijkste categorieën. Ik was niet de enige: iedereen had posters hangen. Het duurde een jaar of vier, waarna het onvermijdelijke gebeurde: langzaam maar zeker bekoelde de interesse. Op een gegeven moment – ik geloof dat ik zeventien was – was het kennelijk tijd voor actie. Sommige gingen met een harde ruk van de muur. Andere, op de meer onopvallende plaatsen, bleven nog een paar jaar hangen, hoewel dat meer door luiheid kwam dan door iets anders. Sindsdien heb ik nooit meer posters opgehangen, heb ik ze zelfs niet meer gekocht. Toch kon ik onlangs de verleiding niet weerstaan. Het was in Rome, vlakbij het Piazza di Spagna. Ik grasduinde in een winkel met dvd’s toen opeens mijn aandacht werd getrokken. Iemand staarde me aan. Ik keek op en zag: het was Marcello Mastroianni. Op klein posterformaat. Mastroianni! De muze van Fellini en misschien Italië’s meest markante acteur. Nu moet ik iets bekennen. Ik heb een enorm zwak voor die man. Zijn spel, het theatrale en de speelsheid ervan, de zelfverzekerde bewegingen, de klanken van zijn Italiaans…Ik keek naar die poster en moest denken aan vijf jaar geleden. Ik liep met een vriend (ook huisgenoot) buiten op straat. Het was een late zomeravond en we hadden pizza en ijs gegeten. Halverwege de terugweg zagen we een hoop met afgedankte spullen liggen. Een versleten bank, houten kastjes, een stoel met een kapotte zitting, keukengerei, een lamp, een pan zonder steel en hier en daar wat boeken. Mijn vriend, een verwoed verzamelaar van troep, bleef stokstijf staan. ‘Nee,’ zei ik. ‘Niet doen. Allemaal rotzooi.’ Hij knikte, negeerde me, liep naar de spullen toe en begon te neuzen. ‘Laat toch, man,’ riep ik weer. Tevergeefs. ‘Goed, ik zie je zo wel,’ zei ik toen en liep verder. Ik wachtte op hem op het bankje voor ons huis. Even later kwam hij aanlopen. In zijn handen had hij slechts één boek. Ik lachte en vroeg: ‘Is dat alles?’ Hij zweeg, glimlachte terug en stak het me toe. ‘Ik Herinner Mij’, van Marcello Mastroianni. Een transcriptie van een interview uit 1996, waarin de oude meester terugkijkt. Ik bekeek de eerste bladzijde.

‘Ik herinner me hoe opgetogen ik was en verbluft toen ik in New York bij zonsondergang de wolkenkrabbers van Park Avenue zag.’

En daaronder:

‘Ik herinner me dat kleine metalen koekenpannetje zonder steel, waar mijn moeder eieren in bakte.’

‘Ik herinner me de timmerwerkplaats van m’n opa en m’n vader. M’n opa is een stoel aan het maken. Ik herinner me de geur van hout, de geur van hout! (…)’

En ik? Ik stond op, liep op mijn vriend af en omhelsde hem.